Winterwinde

Onbedoelde winterwinde met de vaste stok.

De hele winter door blijf ik vissen.
Vaak met de 5m vaste stok, omdat ik in de haven zit of vanuit een bootje vis.
Ik houd van simpel en makkelijk, dus is mijn hengel telescopisch en zit er een versneden top op met de zgn. ‘kikkertjes’. Het tuigje zit vast aan de kikkertjes en loopt om de top gedraaid door een toprubbertje.
Het is misschien wat ouderwets en er zijn zeker nadelen enbeperkingen, maar voor mij is het nog steeds actueel en vooral functioneel.



Een ‘versneden top’ wil zeggen dat het eind van de top niet hol is.
Soms zit er aan zo’n topje een oogje of een kort stukje draad met een knoopje. 
Mijn top eindigt in een heel dunne spriet.
De kikkertjes zijn er vakkundig opgezet bij de hengelsportzaak.
Daar koop je ook de siliconen toprubbertjes. 
Eigenlijk is het een stuk slang waar je het toprubbertje, op maat, uit knipt.



Belangrijk is dat dit rubbertje strak om je top blijft zitten en dat het een klein stukje buiten de top uitsteekt.
Top meenemen of dikte op meten en eerst passen en dan kopen dus.

Dit systeem heeft een aantal voor- en nadelen, zoals waarschijnlijk ieder systeem.
Het grootste voordeel voor mij is dat ik met hetzelfde tuigje in verschillende waters op verschillende dieptes kan vissen. Er zit immers altijd voldoende nylon om je kikkertjes gerold om je tuigje te verlengen.
Inkorten kan ook makkelijk zonder je lijn door te hoeven knippen. Gewoon weer een paar slagen om de kikkertjes rollen. Daardoor hoef je geen tuigjes van verschillende lengtes te maken. Lekker makkelijk.
Een nadeel is dat je veel minder veerkracht hebt doordat het elastiek ontbreekt.
De rek is er dus eerder uit. Heel dun nylon (b.v. 0,08) wordt dan tricky om mee te vissen.
Maar, juist dát spreekt me enorm aan.
Ik heb jarenlang met elastiek gevist op witvis.
Perfect! Ik kan niet anders zeggen. Als ik op karper vis met de vaste stok is het zelfs onmisbaar.
Niets ten nadele van dit systeem, begrijp me goed!




Zonder elastiek wordt het, mijns inziens, toch lastiger….. Er speelt ineens veel meer mee voordat de vis in het landingsnet ligt, zoals: de kwaliteit en actie van jouw hengel, de soepelheid van jouw lijn, de montage van alle onderdelen en tot slot jouw techniek, misschien wel het belangrijkste onderdeel die deze montage doet falen of slagen. De spanning van aanslaan tot en met de vis in het schepnet is voor mij groter als ik vis met versneden top, dan met elastiek. Het is aan een ieder persoonlijk te kiezen welke montage gebruikt wordt. Belangrijk is dat je er in gelooft, de montagetechniek beheerst en er praktische ervaring mee opdoet of al hebt. 
De keuze wordt natuurlijk veel makkelijker als je weet wat de voor-/ en nadelen zijn, als je weet waarvoor je kiest.
Tot zo ver de beschouwing, ter intro.

Deze decemberdag vis ik in de Eem. Waarom?
Je kent het vast ook wel: je vist ‘s zomers op bepaalde plekken met resultaat.
Als je in de winter langs die plek komt, ziet het er heel anders uit en vist er nooit iemand. 
Zou het in de winter wel een goede stek zijn? Zal ik niet weer in de vertrouwde haven gaan hengelen?
Waarom kiezen voor een plek die ik in de winter niet ken?
Maar toch overwint de drang de nieuwsgierigheid. Niet geschoten is ook altijd mis, dus vandaag, in de winter op de zomerplek.



Deze stek ziet er ‘s zomers zeker anders uit!

De stek is diep, wel een meter of 5. Het water stroomt en is vrij helder. Bovenin althans.
Zou er dikke voorn liggen? Dikke brasem misschien? ‘s Zomers wel.
Er zit maar één ding op: uitpakken die spullen.

Mijn 5m hengeltje blijft in het foedraal en mijn 9.50m stok, met kikkertjes, komt er uit. Mijn cupset ook. Het schepnet heeft een lange steel, de kade is hoog.
Ik tuig op met een 3 grams bolle dobber met metalen onderantenne en lijn van 12/100e. 
De onderlijn heb ik weggelaten. Liever geen knopen en verbindingen, maar een solide en simpele montage. Gewaagd en dus spannend besef ik me, maar wel sterk genoeg verwacht ik. Eerst maar eens beet zien te krijgen….



Bolle dobbers met stalen onderantenne: lekker stabiel
in stromend water.


Als voer heb ik gezeefde tuinaarde, leem en voornaroma met water en casters gemengd. Stevig en toch losjes, geurig en aantrekkelijk, beetje wolkend dus nieuwsgierig makend, weinig buik vullend. Perfect als ondertapijt.
Een stuk of drie sinaasappelgrote ballen werp ik uit de losse pols onder het eind van de top. 
Daarna cup ik 1 bol zwart voornvoer, gemengd met wat levende maden, casters en gekiemde hennep.
 Wat een heerlijk tapijtje lijkt me. De voorn hopelijk ook!

Ik heb uitgelood op staande haak. Aan de haak 2 maden. Ik houd de dobber iets tegen.
Daardoor gaan de maden ‘wapperen’. Heel attractief bewegend natuurlijk aas en (vaak) onweerstaanbaar voor vis.
En dan: er gebeurt …….niets. Ook niet na diverse drifts.
Ok. De trukendoos moet open.
Eerst maar twee casters aan de haak.
En dan, …….weer niets.
Een made en een caster, een maiskorreltje, een maiskorreltje en een made, een maiskorreltje met een caster….., en een made….
En dan, ……..niets, niets en nog eens niets.
Nog maar een balletje cuppen dan. Helpt niet.
Weer in de trukendoos:
Lood verschuiven: helpt niet.
Dobber verschuiven helpt niet. Vis nu met lange onderlijn en onderste loodjes op de bodem.
De dobber steekt zelfs daardoor met het drijflichaam een stukje boven water uit. Ik houd hem vrij strak tegen door de top op een vaste plek te houden.
Niets, niets, niets……


Vissen met een ‘sleepje’

Dan zie ik het kleine doosje liggen in mijn voertas. Helemaal vergeten. In het doosje het geplette casino witbrood en de punch!
Ok, het laatste redmiddel. Ik zit al dik een uur en begin het op te geven. Het is koud en winderig op de kade en ik krijg zin in mijn allesbrandertje thuis.
Ik punch toch maar een stukje brood, doe het aan de haak en laat die voorzichtig te water.





De dobber steekt er nog steeds een stuk uit, omdat er een loodje op de bodem ligt.
Zag ik daar nou een tikje? En weer een?
Nee, denk het niet, vast de hengel iets bewogen.
Ik haal op. Brood er af. Hmmm. Vreemd, maar het kan.
Opnieuw de haak beaasd. Voorzichtig weer terug in de stroming. Wachten, maar niet lang: dobber onder! Eindelijk dan toch? Jaaaaa, fish on!
En niet zomaar een. Het gewicht van een brasem, het gevecht van een baars, wat zou het zijn? Ik weet het niet. Eerst maar het gevecht zien te winnen.
De actie van hengel en nylon is prima. De klappen worden veerkrachtig opgevangen, mijn vertrouwen in materiaal en techniek wordt beloond.
De stroming zorgt voor extra spanning, zeker doordat de vis zich een stuk laat meevoeren en ik de kracht van de vis èn de stroming te verwerken krijg.
Dan zie ik de zilveren schim met de rode vinnen naar de oppervlakte komen. Uiteraard met een paar grote klappen op het water. Aha, een winde! Nooit aan gedacht, daar kwam ik niet voor. Wat een knots, wat een pracht dier.
Ik drill hem met geduld en beleid. Even later ligt hij in het schepnet. Voorzichtig onthaken en hup weer het water in. Secondenwerk.



Nog maar een keer proberen. Weet je wat, een kleine variatie toepassen: eerst een fel gekleurd 3mm oranje bolletje spaghetti aan de steel van de haak en dan een stukje brood uit de punch.
Voorzichtig laat ik het geheel in het water zakken. Ik houd de dobber strak tegen. De antenne staat schuin en schuift heel langzaam stroomafwaarts. Er gebeurt niets. In de volgende drifts herhaal ik de techniek een aantal malen, want ik krijg geen beet. Tevens werp ik wat casters en gekiemde hennep bij.
Dan onverwacht, verdwijnt de antenne met een ruk ver onder water. Ik sla aan en de volgende vis hangt.
Het is opnieuw een fikse winde. Wat een gave verrassing, zo midden in de winter.
Op deze manier vang ik het tweede uur 5 vette winterwindes en ook nog een uit de kluiten gewassen baars.
Waar ik voor kwam, brasem, blei en voorn, liet zich niet zien. Wat zich wel liet zien waren echter alleen maar bonusvissen. 6x beet gehad en 6 fikse vissen: 100% resultaat.
Hoe een middag aan de Eem op een zomerstek, in de winter, toch nog heel verrassend leuk kan zijn!

De winde:
(bron: Vereniging Nederlandse Vliegvissers)


De winde (Leuciscus idus) is één van de grotere reofiele (stroomlievende) karperachtigen.
Deze vissoort is een kenmerkende bewoner van het grote, open water.
Ook in de hiermee in verbinding staande wateren komt de winde voor.

Voor de voortplanting is de winde aangewezen op stromend water. In de herfst verzamelen de vissen zich in de benedenloop van kleine rivieren en beken die in de grote wateren uitmonden.
Aan het eind van de winter groeperen de windes zich tot grote scholen en trekken de rivieren en beken op om te gaan paaien.


Stromend water met vistrap in het Valleikanaal.

De paaitijd van de winde valt, afhankelijk van de watertemperatuur die bij voorkeur rond 8-10 °C is, in de periode van maart tot mei. Gedurende de trek naar de paaiplaatsen oriënteert de winde zich op de stroming.

De winde paait bij voorkeur op plaatsen waar de stroomsnelheid van het water niet hoger is dan ongeveer 0,4 m/s. De diepte waarop de eieren worden afgezet loopt uiteen van ongeveer 0,3 tot 1,5 meter.

Zowel een schone zand-, grind- of kiezelbodem als grote stenen en waterplanten worden door de winde als afzetplaats voor de eieren gebruikt. Voor een goede ontwikkeling van de eieren is het van belang dat de paaiplaatsen slibvrij blijven.
Na het paaien, dat enkele dagen kan duren, trekken de windes weer naar groter water.
De eieren komen na 10 tot 20 dagen uit. De larven blijven eerst op hun geboortewater, maar in de loop van hun eerste levensjaar trekken ook zij stroomafwaarts. Aan het eind van hun tweede zomer zwemmen ze dan naar het grote, open water.

Jonge windes voeden zich in eerste instantie met dierlijk plankton. Later wordt dit uitgebreid met macrofauna. De volwassen winde heeft een zeer uitgebreid voedselpakket, waarvan zowel relatief kleine ongewervelden, zoals slakjes en insecten, als kleine vissen en zelfs waterplanten deel uitmaken. Vanwege zijn foerageergedrag lijkt de winde sterk op de kopvoorn.


De kopvoorn; een sterke rover met grote mond!

Een winde groeit vrij snel en kan na 6 jaar een lengte bereiken van 30 centimeter. In de regel wordt de winde geslachtsrijp na 3 tot 4 jaar.
De winde kan meer dan 15 jaar oud worden en circa 80 centimeter lang.


Van boven naar beneden: winde, blankvoorn, ruisvoorn

Harry Snoekbaars.